"Nieuwe Haagse School"

Sierk Schröder 1903 - 2002

horizontal rule

Sierk Schröder was een waar ‘zondagskind’, gezegend met een enorm talent, dat hij tijdens zijn lange werkzame leven bijna tot het eind heeft kunnen ontwikkelen en verdiepen. Hoewel het er aanvankelijk naar uitzag dat Sierk, zoals ook een aantal tijdgenoten en kunstbroeders als Piet Ouborg en Dolf Breetveld, zijn carrière als tekenleraar in Nederlands Indië zou maken, beschikte het lot anders en heeft hij in Nederland, in Parijs en vele ander plaatsen ten volle al zijn artistieke gaven kunnen ontplooien. Sierk Schröder werd in 1903 op Ambon op de Molukken geboren. In 1909 werd zijn vader benoemd tot directeur van het Zendingshuis in Rotterdam en verhuisde het gezin Schröder naar Nederland. Hoewel al jong bleek dat Sierk een groot talent om te tekenen had, was binnen het milieu van zijn ouders een opleiding als kunstenaar uitgesloten. Sierk verhuisde op 16-jarige leeftijd naar de Middelbare Koloniale Landbouwschool in Deventer. Het was de bedoeling dat hij, na zijn opleiding door één van de grote cultuurmaatschappijen, naar Nederlands Indië gezonden zou worden. Het liep echter anders. In 1922 deed Sierk eindexamen, maar door een malaise in de Indische agrarische sector bleek vertrek naar de Kolonie onmogelijk. Aangezien Sierk ook in Deventer zijn passie voor het tekenen en schilderen onverminderd had kunnen uitleven in het schilderen van landschappen en riviergezichten, lag het voor de hand dat hij in Nederland een opleiding als tekenleraar zou volgen. Vervolgens zou hij dan in Nederlands Indië tekenles kunnen gaan geven op een middelbare school. Op basis van zijn in Deventer vervaardigde werk, werd Sierk direct in het derde opleidingsjaar middelbare akten van de Haagse Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten geplaatst. Naast alle verplichte vakken volgde hij aan de Academie ook de avondklassen van de schilder Henk Meyer. Net als zovele Haagse kunstenaars, die van Meyer les hadden gekregen, werd Sierk geïnspireerd door deze hoofdleraar, waarbij hij eindelijk naar levend model mocht werken en niet naar vooraf gecomponeerde stillevens of gipsmodellen. Deze ervaring sterkte Sierk in zijn beslissing geen tekenleraar te worden maar om te proberen als “vrij kunstenaar” zijn bestaan te vestigen.

In 1925 kreeg Sierk zijn eerste betaalde opdracht: Samen met zijn vriend Jules Jongenelen vervaardigde hij een wandschildering in Breda, waarvan de opbrengst hem in staat stelde enige tijd in Parijs te werken. Overdag volgde hij daar lessen op het atelier van Andrė Lhote, 's avonds werkte hij naar levend model in het beroemde atelier in de Rue de La Grande Chaumière en waar mogelijk bezocht hij het Louvre, waar hij vooral de werken van Velazquez, Titiaan, Goya en Frans Hals bewonderde. Lhote, een gematigd kubist, had grote invloed op de jonge Hollander.
Al in 1926 werd Sierk gedwongen naar Den Haag terug te keren. Zijn vader was in Nederlands Indië overleden en bovendien was hij als dienstplichtige opgeroepen. Zijn gezondheidstoestand was slecht, aangezien hij door geldgebrek ondervoed geraakt was. Ook leed hij aan een ernstige pleuritis, waarvan hij door de hulp van zijn oudste zuster en zijn zwager in Zwitserland kon genezen. Na zijn terugkeer uit Zwitserland vestigde Sierk zich in een atelier aan de Gedempte Burgwal in Den Haag. Om in zijn levensonderhoud te voorzien illustreerde Sierk kinderboeken voor de uitgeverijen Callenbach, Voorhoeve en Wolters. De beroemde illustrator Cornelis Jetses, met wie hij regelmatig contact had, diende hem daarbij als voorbeeld. Daarnaast vervaardigde hij, soms harde, politieke tekeningen voor de "Avondpost", waarbij de invloed van de grote Albert Hahn en Marius Bauer, evident aanwezig waren.

Vanaf 1928 ging het bergopwaarts met Sierk. Vanaf dat jaar tot en met 1930 kwam hij in aanmerking voor een Koninklijke Subsidie, wat hem zijn eerste portretopdracht opleverde en hem in staat stelde eerst een atelier op de Lange Beestenmarkt te huren en later (in 1930) naar een atelier in de Bazarstraat te verhuizen. In 1932 hield hij zijn eerste tentoonstelling bij de beroemde Kunstzaal d'Audretch aan het Noordeinde te Den Haag. Critici als Jos de Gruyter, Cornelis Veth en Hein van Essen schreven lovend over zijn werk, hoewel zij ook bijna unaniem ook spraken van een beginnend talent waarvan zij een sterke groei verwachtten. In 1934 trouwde Sierk met Mieke Ottevanger en verhuisde hij weer, nu naar een huis met atelier in de Sneeuwklokjesstraat. Een aanstelling als docent (van 1934 tot 1938) aan de Haagse Academie en de steeds toenemende portretopdrachten gaven het jonge paar de nodige financiële zekerheid. In 1935 dong Sierk met een portret van Catharina Jacoba Biekart, bijgenaamd “Poppy San” vanwege haar modieuze pony-kapsel, mee in de portretwedstrijd van de Thérèse van Duyll Schwartze stichting. Een eerste prijs werd dat jaar niet toegekend, maar Sierk deelde een derde prijs met de schilders Jan Hoowy en Koolen. In datzelfde jaar kregen Mieke en Sierk hun eerste kindje, Rosemarie.

In 1936 exposeerde Sierk ten tweede malen bij d’Audretch en weer werd zijn werk gunstig besproken door belangrijke recensenten als Cornelis Veth en Jos de Gruyter. Bij een latere tentoonstelling (in 1938) zou Veth het wezen van Sierks werk als volgt omschrijven: “waarachtige beschaving blijkend zowel uit het palet als uit de geheele houding der Conceptie”. In 1939 werd Sierk Schröder uitgenodigd het ontwerp voor de kinderpostzegels van dat jaar te maken. Het doel van de stichting kinderpostzegels om onder het motto "van kinderen, voor kinderen" gelden bijeen te brengen voor het misdeelde kind, werd door Sierk gesymboliseerd door een naakt kindje, dat een hoorn des overvloeds wegbrengt. Datzelfde jaar was nog meer erkenning zijn deel doordat hij de opdracht kreeg een portret van Koningin Wilhelmina te schilderen voor de Gouverneurswoning in Makassar. Helaas is deze eerste “koninklijke” opdracht niet bewaard gebleven. Het schip dat het doek vervoerde werd getorpedeerd en zonk. Inmiddels was in 1937 een tweede meisje geboren met de naam Liesbeth Maria en was het gezin verhuisd naar de Papeweg 42 in Wassenaar. Hier zou het echtpaar Schröder nog drie kinderen krijgen: Maarten (1940) , Ruth Barbara (1943) en Maria Johanna (1947). Een tentoonstelling in 1940 bij het Utrechtse Genootschap Kunstliefde vestigde definitief Sierks naam als portretschilder. Daardoor kon hij in de Tweede Wereldoorlog het onderhoud van het gezin verdienen met portretopdrachten. Mond op mond reclame leverde hem opdrachten om leden van de Eindhovense familie Philips en de Twentse van Heeken en Ten Cates te schilderen.
Door de bombardementen op Den Haag en Wassenaar was de familie Schröder gedwongen geweest Wassenaar tijdelijk te ontvluchten. Na hun terugkeer in 1945 werd Sierk overstelpt met portretopdrachten. Het benauwde Sierk die geen mogelijkheid zag “zich uit het keurslijf der opdrachten te bevrijden” en geen tijd meer tijd had om aan zijn eigen kunstenaarschap te werken. Zijn goede vriend, de uitgever Jacques Schreuder stelde hem financieel in staat, zich gedurende een aantal maanden per jaar slechts aan het vrije werk te wijden en had daarmee een uiterst belangrijke invloed op Sierks ontwikkeling. Tijdens deze "sabaticals" kon Sierk voor zichzelf werken, leren en inspiratie opdoen. Ten einde zijn techniek om zonder voortekening direct een doek op te zetten kopieerde hij werken in het Mauritshuis. Tijdens een bezoek aan Parijs inspireerde het werk van de Franse impressionisten hem om in pastel met een lossere toets en een lichter kleurgebruik te werken.
Hij was nu ook in staat, zonder Schreuders steun, zijn portretopdrachten met zijn vrije werk te combineren, waartoe hij gebruik maakte van een "geheim atelier", eerst op de Lange Beestenmarkt, later aan de Schouwweg te Wassenaar. Daar had hij de rust om zijn eigen weg te zoeken, te observeren en vooral te leren. En ten einde zich steeds verder te bekwamen nam hij nog op 50-jarige leeftijd lessen modeltekenen bij zijn vriend de kunstenaar Frederik Reitman in Leiden.

Ook in de jaren 50 van de 20ste eeuw ondervond Sierk de erkenning die hij verdiende met tentoonstellingen in het Haags Gemeentemuseum (1957) en het Museum de Lakenhal in Leiden (1959). In 1950 ontving hij de Jacob Maris materiaalprijs (1950) en het volgende jaar de Jacob Hartog prijs. Bovendien mocht hij in 1955, 1956 en 1958 op de Haagse Salon in Pulchri de publieksprijs in ontvangst nemen.
Op 1 mei 1960 werd Sierk Schröder als opvolger van Jan Wiegers benoemd tot hoogleraar in de vrije schilderkunst benoemd aan de Rijksacademie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam. Vermoedelijk geheel buiten zijn verwachting, werd Sierk geconfronteerd met de grote veranderingen in het kunstonderwijs van die tijd. In die jaren werd de Rijksacademie helemaal links en rechts voorbijgestreefd, toen de oude kunstnijverheidsscholen hun naam in academie veranderden en officiële HBO-instellingen werden. Bovendien werd in 1963 Ateliers 63 opgericht, een werkplaats waar oudere en jongere kunstenaars samenwerkten en waar geen regels of lesroosters golden. Op de Rijksakademie gingen de studenten, gesteund door enkele hoogleraren, vervolgens in staking. Zij weigerden nog langer de colleges toegepaste grafiek te volgen. En toen de directie in 1964 voorstelde om in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam een opleiding tot kunstcriticus en museummedewerker op te zetten, barstte de bom helemaal. In een open brief aan minister Klompé (Cultuur), gepubliceerd in Vrij Nederland, beklaagde een grote groep kunstenaars (onder wie Ad Dekkers, Lucebert, Peter Struycken en Carel Visser) zich over de plannen. Zij spraken zich kritisch uit over de grote kloof die was ontstaan tussen de negentiende-eeuwse opvattingen van de Rijksacademie en de hedendaagse kunstenaarswereld. Voor een man als Sierk Schröder die zo fundamenteel geloofde in ambachtelijkheid, techniek en poëzie, moeten het moeilijke jaren geweest zijn. Bovendien zetten Sierks portretopdrachten kwaad bloed onder studenten en hoogleraren. Dat moet zeker gegolden hebben voor een wel zeer bijzondere portretopdracht, die hij in 1963 aanvaarde: Hij reisde mee met de Koninklijke familie tijdens het Koninklijk bezoek aan Perzië, om daar de zoon van de Shah en Farah Diba, Prins Rezah, te schilderen als geschenk van Koningin Juliana en Prins Bernhard. De reis verliep uiterst voorspoedig en gaf Sierk de kans de Koninklijke familie goed te leren kennen. Ook het portretje, opvallend vrij geschilderd voor zo’n officiële opdracht, was een groot succes bij gevers en ontvangers. Misschien mede ten gevolge van deze reis werd Sierk in 1964 benoemd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.

In 1968, toen er op de Academie meer vergaderd dan geschilderd werd, legde Sierk zijn functie neer. Hoewel hij nog steeds een vaak gevraagd portretschilder was, kon hij toch steeds meer de ruimte vinden voor zijn vrije werk. Misschien de meest productieve periode uit zijn leven was aangebroken: Tentoonstellingen in Parijs, Bonn en een belangrijke overzichtstentoonstelling in Museum Aemstelle te Amstelveen, bewezen Sierks, ook op latere leven, nog steeds groeiende kunstenaarschap. Reizen naar onder andere Frankrijk, Italië, Kreta en Korfu inspireerden hem tot experimenteren, zoals hij dat zo geslaagd deed met de grote pastels uitgevoerd op ongeprepareerd linnen uit de 80-er jaren.
Over belangstelling had Sierk ook in zijn levensavond niet te klagen: Tentoonstellingen, een televisie interview en een aantal boeken werden aan hem gewijd. Een grote overzichtstentoonstelling in Pulchri Studio in 2000 werd door de Koningin bezocht en ter gelegenheid daarvan kreeg Sierk zijn tweede Koninklijke onderscheiding: Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw.

Sierk Schröder Homepage

Naar de collectie van 

 

 Email:info@nieuwehaagseschoolkunst.nl

website stats